![Afbeelding](http://img834.imageshack.us/img834/7408/hoofdstuk3pic.png)
(Ja, ik weet het: dat is Rupsje Nooitgenoeg...
![Rolling Eyes :roll:](./images/smilies/icon_rolleyes.gif)
HOOFDSTUK 3
DE RUPS DIE ZIJN GANGETJE GING
De Lelie dobberde op het heldere water van een brede rivier. De dappere schipper, die eigenlijk wel een beetje bang was, bediende ononderbroken het grootste zeil. Achter haar lag de wijde oceaan, die rood kleurde in het laatste licht van de zon.
Links en rechts wuifde hoog riet aan de schemerige oevers. De schipper was een beetje bang terwijl ze moederziel alleen de desolate rivier bedwong. Ze had immers geen enkel idee van wat er achter die met riet omgrensde oevers lag en wie daar woonden en of ze aardig zouden zijn of juist niet.
Geschrokken merkte ze opeens dat er water over het dek van de Lelie stroomde. Het vaartuig dat ze zo solide achtte was bezig te zinken!
Als door een reflex bewogen liet ze de grootschoot los en verstopte zich in de bloem zelf waar ze de meeste kans had haar voeten droog te houden.
Het zeil klapperde als een gek. Het schip was nu volledig onbestuurbaar en de wind had vrij spel. Die nam nog eens een diepe teug en blies alle twee z’n longen leeg. De Lelie dreef af naar stuurboord en belandde in het hoge woud van blanke rietpalmen.
Pas nu drongen er geluiden van het onbekende land door tot de gespannen schipper, die zich gedwongen zag haar schip vaarwel te moeten zeggen. Het muzikale getjilp van krekels vulde haar oorschelpen. Ergens kwaakte een kikker, dat moest wel zo’n grote groene blaaskaak zijn. In de lucht zongen zwaluwen hun laatste lied voor ze indommelden, ergens in een hoge boom.
De aandacht van de schipper voor dit concert was compleet verdwenen toen De Lelie met een schok aan de grond vastliep. De laatste palmen riet belemmerden haar zicht nog. Ze twijfelde even of ze, half verscholen in de bloem, de nacht moest doorbrengen of dat ze nu meteen op expeditie het vreemde land in moest gaan.
Na enig aarzelen besloot ze toch de vergane glorie van haar schip te laten voor wat het was en op onderzoek uit te gaan. Ze trok haar muiltjes uit en schortte haar zijden jurkje wat op zodat het niet nat zou worden. Vervolgens sprong ze van het dek, belandde tot haar knieën in het water maar behield haar evenwicht. Zacht zand kroop tussen haar tenen en kronkelende algen kietelden haar knieën. Voorzichtig waadde ze door de oever naar de kant.
Eenmaal daar aangekomen trok ze haar muiltjes weer aan en keek naar wat er voor haar lag: een reusachtig wild woud vol exotische planten en struiken die allemaal door elkaar groeiden. Prachtige bloemen aan dikke stelen streden met elkaar om wie de schoonste was. Al met al was het een bonte verzameling aan kleuren. De grond was bedekt met een dunne deken van fris gras. Hier en daar schoot een varen uit deze deken, sommige hadden hun bladeren opgerold voor de nacht.
Ook de planten die niet het voorrecht hadden een dergelijke schoonheid als een bloem te mogen dragen voerden een wedstrijd met elkaar: namelijk wie het hoogst kon groeien van hen allemaal. Het zag er naar uit dat een van de bamboeplanten die competitie ging winnen.
Overdonderd door dit ongebruikelijke aangezicht, na urenlang enkel de vlakte van een oceaan te hebben gezien, maakte het meisje van Maandag met ingehouden adem een wandeling door het park in het onbekende land.
Eigenlijk was het geen park. Een park behoorde netjes en ordelijk te zijn. Daar was het gras gemaaid en de heggen gesnoeid. Elke boom groeide niet zomaar ergens, daar was van te voren al over nagedacht. Waar de schipper zonder schip nu doorheen liep was geen park maar een wild woud, chaotisch maar daarom niet minder mooi.
In een park had men echter alle reden om zich op zijn gemak te voelen, want er waren altijd veel mensen in de buurt en de sfeer was er gezellig. Maar in een woud kon je nooit weten wat of wie je tegen kwam en gezellig was het er al helemaal niet, eerder griezelig.
Meisje Maandag was bang, ze huiverde even bij het idee dat ze zomaar opeens voor een… voor een… tja, voor wat eigenlijk kon komen te staan? Het idee dat ze niet eens wist waar ze bang voor moest zijn maakte haar alleen maar angstiger.
Stel dat ik nu eens een… een… dacht het meisje met het zweet op haar voorhoofd, een of andere griezel tegenkom, zoals…
‘Een rups?’ riep ze verbaasd uit.
Half verscholen achter een groot blad zag het meisje duidelijk het onderlijf van een grote dikke rups.