Heb I. Estorenion even uitgebreider beschreven en wat belangrijke dingen veranderd. Zo heb ik dat van de Haelo's geschrapt. Elutharion en Helior en Eomë scheppen nu dingen met een penseel, door te tekenen. Voor de rest is het niet veel anders alleen wat uitgebreider. Zullen wel een hoop spelfoutjes inzitten, want heb het net geschreven en niet doorgekeken, dus die hoeft niemand er uit te halen
Was alleen benieuwd wat jullie van die ene verandering vonden. Het hele verhaal hieronder hoef je niet te lezen, alleen als je interesse hebt.
Estorenion
Over de schepping van de hemel en de aarde en het Begin der tijden
In den beginne was er Leegte en niets anders dan Leegte. Hoe die Leegte is ontstaan zal tot voorbij het einde der tijden een mysterie blijven. In die Leegte zwierf een onbekend aantal entiteiten. Slechts één van hen is ons bekend; zijn naam was Elan Elutharion, wat de Ene en tevens de Hoogste betekent, maar die naam zou pas later aan hem verleend worden en hij was in die oudste era nog naamloos. Al sinds het begin van zijn bestaan, waar hij geen herinneringen van had, dwaalde hij door de grenzeloze Leegte en was niet meer dan een geest. En hij was één met de Leegte.
Tot het toeval wilde dat Elutharion een van de andere dolers tegenkwam. Zijn naam is niet bekend en er wordt in latere tijden door velen beweerd dat hij een hogere entiteit was, ver boven de dolers verheven. Misschien was hij hun Schepper.
Elutharion en de vreemdeling spraken lang met elkaar, niet met de taal der woorden, want die bestond nog niet. Hoewel zij denkbeelden uitwisselden op een manier die ons vreemd is, begrepen zij elkaar. Elutharion had velerlei vragen die hij de entiteit wilde stellen, maar op geen ervan kreeg hij een duidelijk antwoord. Daarom zweeg Elutharion uiteindelijk en hij liet de vreemdeling spreken.
Deze vertelde hem slechts dat hij Elutharion wijs genoeg achtte en dat hij hem een object wilde schenken waarmee de nietszeggende Leegte verdreven kon worden. Hij overhandigde Elutharion een penseel, een klein voorwerp, doch uiterst gedetailleerd. In het glanzende materiaal leken duizenden voorstellingen te zijn gegraveerd, die Elutharion niet kon bevatten.
Het instrument heette Ilaskirë, dat betekent Waar Alles Vandaan Komt. Elutharion bedankte de entiteit vriendelijk, ook al kende hij toen nog niet de onschatbare waarde van het instrument.
Alsof de vreemdeling zijn gedachten kon lezen – en wellicht kon hij dat ook wel – sprak hij traag en met zijn diepe, galmende stem: ‘Schilder, en het zal genoeg zijn.’
Toen passeerde de entiteit hem en liep in gestage tred verder. Elutharion keek hem na, tot zijn gestalte verschrompelde, vervaagde en uiteindelijk in de kleurloze Leegte verdween.
Hierna aanschouwde hij het penseel, dat hij had mogen ontvangen, en legde zijn vingers vlak onder de vele duizenden haren die het kleine kwastje telde. Vervolgens hief hij het in de lucht en maakte er een zwaaiende beweging mee.
Tot zijn grote verbijstering verscheen er werkelijk een lijn van zwarte inkt, waardoor op die plaats waar Ilaskirë de ledigheid had geraakt geen Leegte meer was. En zo is de horizon ontstaan.
In zijn opwinding trok Elutharion de lijn verder en verder, vele duizenden mijlen ver, tot hij uiteindelijk weer bij het beginpunt van de streep was gekomen. Zo was een enorme cirkel ontstaan in de Leegte, doch zowel daarbuiten als daarbinnen heerste nog altijd Leegte.
Elutharion besloot daarop dat alle ruimte binnen die cirkel die hij had vervaardigd zijn domein zou zijn. Daar zou hij de prachtigste dingen uit zijn penseel laten voortkomen, daar zou hij de Leegte verdrijven. Buiten dat domein zou immer nog Leegte heersen, maar het leek onbegonnen werk om ook die eindeloze ruimte in te vullen met verf en inkt.
Toch liet hij zijn zojuist ontstane hoop niet varen, maar begon te werken in het door hemzelf getekende domein. De wildste en vreemdste ideeën doemden plots in hem op; in zijn verbeelding zag hij de dingen zoals ze moesten zijn. Waar die ideeën vandaan kwamen kon hij niet bevroeden, want hij had ze nooit eerder gehad. Misschien waren ook deze ideeën afkomstig van de vreemdeling, die hem de door hem zo felbegeerde penseel had geschonken.
Elutharion liet zijn fantasie begaan en uit zijn penseel ontsprongen vele duizenden lijnen die op de Leegte neerkwamen en allerlei fraaie vormen aannamen. Ilaskirë zette zijn ideeën om in scheppingen, dingen die buiten de geest bestonden. Het maakte hem nog gelukkiger toen hij ontdekte dat het penseel niet alleen zwarte inkt de ruimte instuurde, maar dat het over een uitgebreid palet van kleuren beschikte. Groen, geel, oranje, rood, paars, violet, blauw, azuur, goud en zilver en nog duizenden verschillende tinten en varianten van deze kleuren.
Dagen achtereen danste hij verblijd door zijn domein, waar de Leegte langzaam maar zeker steeds schaarser werd en uiteindelijk in zijn geheel niet meer te vinden was. Aan de randen van het domein, daar waar de Leegte aan het feest van kleur grensde, vervaagden de kleuren tot wazige strepen. Maar binnen het domein was alles haarscherp en tot in het kleinste detail uitgewerkt. De ideeën die zich voor Elutharions geestesoog hadden geopenbaard, hadden vorm gekregen en bestonden nu ook buiten zijn verbeelding. Van hoelang Elan daar als een kind had gedanst en geschilderd hebben stervelingen geen enkel idee, want ten tijde van het Begin bestond ons modern begrip van Tijd nog niet. Er was immers nog niets om de Tijd mee te meten. Maar het schijnt dat er vele millennia zijn verstreken, voor de Ene eindelijk uitrustte van de gedane arbeid.
Toen aanschouwde Elutharion vanaf een hooggelegen plek wat hij had gemaakt: lage, glooiende heuvels, bedekt met een zachte deken van grashalmen; bomen in ontelbare soorten en maten, sommige smal, andere dik en knoestig, sommige met een glanzende tooi van bladeren en andere weer met diepgroene naalden; en sprankelende meren, gevuld met lichtblauw water. En in een poging om alles nog levendiger te maken dan dat het al was, had Elutharion de wind geschilderd, die de bomen en het gras liet ruisen en rimpels blies op de brede meren.
Vervolgens vond Elutharion dat hij Namen nodig had om alles wat hij had gemaakt mee te duiden. Dus opende hij zijn mond en sprak de Eerste Woorden om de Namen aan zijn scheppingen kenbaar te maken. Allereerst wendde hij zich tot de bomen en gaf ieder van hen een naam, waar ze allen trots op waren. En hij gaf ook het gras een naam, en de heuvels en de meren. En toen vond hij dat de aanblik van het prachtige landschap ook een naam moest hebben en hij noemde de streek die uit het penseel was ontschoten Paladeo Faressea, wat in de nieuwe talen Verre Heuvels betekent, want de aanblik reikte zo ver als het oog kijken kon, en zelfs verder.
Toen merkte hij echter dat alles wat hij had gecreëerd vat op hem begon te krijgen. Het roerde hem op een manier waarin de Leegte nooit geslaagd was. De Leegte liet hem koud en had geen grip op hem. Maar hier blies de wind door zijn haar en maakte het geluiden, soms luid, soms fluisterend.
Om rust te krijgen wenste Elutharion dat hij iets kon maken dat hem beschutting bood tegen de krachten die hij had vervaardigd, zoals de wind. Dus liet hij zijn fantasie opnieuw spreken en hij begon weer te schilderen. Ditmaal ontsprongen er meer statige, rechte lijnen uit het instrument Ilaskirë en zij begonnen minder gedetailleerde objecten te vormen.
Toen hij klaar was overzag hij zijn werk. In een breed dal tussen twee hogere heuvels in had hij een grote verzameling huizen gebouwd: stenen woningen met daken van riet, houten deuren en kozijnen, die glanzende ruiten omhulden.
Dus hij gaf opnieuw naam aan zijn werk en hij duidde de huizen, de muren, de trappen, de wegen en de citadel. De eerste stad was ontstaan en Elutharion vond haar zo prachtig dat hij haar Ezö noemde, wat ‘Zo moet het zijn’ betekent. En voortaan zou hij al zijn werken afsluiten met dat Woord.
Nu vond Elutharion dat het moment was aangebroken dat hij zijn gehele domein een naam moest geven en het zich ook in naam kon afscheiden van de Leegte. Hij noemde het gehele land Elyrea, maar hij wist niet goed wat dat betekende en ook niet meer of hij die naam zelf had bedacht of dat deze hem was ingefluisterd.
Hoewel hij korte tijd tevreden was, ebde die voldaanheid algauw weg als een snel terugtrekkende golf nadat hij de kust heeft bereikt. Want de Stad en de Heuvels waren nog leeg van levensvormen zoals hij. De wuivende grashalmen spraken niet tot hem, evenmin deden de huizen of de bomen dat – hoewel hij de bomen van alles wat hij had gemaakt het intelligentst achtte.
Elutharion voelde zich eenzaam. Eenzaam zoals hij altijd al was geweest, toen hij nog door de Leegte zwierf, zelfs nog eenzamer nu hij de aangenaamheid van gezelschap kende. Het was hierom dat hij met het penseel levensvormen begon te schilderen, zoals hij zelf gevormd was. Maar het kostte hem meer fantasie en kracht dan hij aanvankelijk had gedacht, want hij wilde dat dit perfecter zou zijn dan alles wat hij tot nu toe had gemaakt, het kroonstuk op zijn werk. En vooral de dingen die hij emoties noemde waren moeilijk te schilderen, met name de liefde.
Zo kwam het dat Elutharion uiteindelijk de Delgolant schiep: geesten zoals hij die hun intrek namen in de Stad en de Heuvels. En hun aanblik maakte hem blij, want de Delgolant schenen onbezorgd en kenden de knagende Leegte niet die hij wel had gekend.
Nog was Elutharion echter niet tevreden, want hij realiseerde zich dat hij de Leegte niet geheel uit zijn landen had gebannen. Boven de Paladeo Faressea en de stad Ezö hing nog altijd de starende Leegte, alsof die van plan was de prachtige landerijen onder zijn gewicht te verdrukken.
Dus besloot de Ene en tevens de Hoogste om hem te verdrijven naar de streken voorbij de horizon, die hij als eerste gemaakt had. Elutharion nam zijn penseel ter handen en schilderde de Engulas, die wij engelen noemen. Zij leken sterk op Delgolant, maar waren kleiner van formaat en hadden meer de lach van een kind. Hierna schilderde Elutharion fonkelende lichten, die hij de Engulas hoog in de hemel liet dragen. En aan de twee sterkste onder hen gaf hij Sol en Lune, de grootste van de verzameling lichten die hij had vervaardigd. Maar omdat hun taak zwaar was hoefden zij slechts afwisselend twaalf uren deze lampen te dragen. Zo kwam het dat de hemel vanaf toen verlicht werd en de Leegte ook hier verdreven was.
Maar nog was Elutharion niet tevreden, want de Delgolant waren nog slechts kinderen en hoewel zij gelukkig waren en tevreden, bezaten ze niet de kennis waarover hijzelf beschikte. Behalve de verhalen die hij hen vertelde over de Paladeo Faressea die hij gemaakt had, sprak hij niet met hen, en lachte enkel om hen, als ware zij zijn kinderen. En zij begonnen hem dan ook weldra te vervelen, want hun gedrag was voorspelbaar en eenzijdig.
Tot zijn blijdschap ontdekte hij dat er in Ezö twee Delgolant waren die anders waren dan de rest van hun soort. Terwijl de meeste Delgolant met elkaar lachten en domweg gelukkig waren, kwamen Helior en Eomë vaak naar hun Meester toe om hem naar velerlei zaken te vragen waar zelfs hij soms geen antwoord op had. Elutharions interesse in deze twee Delgolant was gewekt; zeker toen hij merkte dat het tweetal elkaars minnaars waren geworden en spoedig zouden trouwen.
Zo kwam het dat Ezö zich voorbereidde op het eerste huwelijk dat de stad zou kennen. Gedurende de dagen voor de bruiloft werden de voorbereidingen getroffen voor een groots feest. Het schijnt zelfs dat Elutharion de stad versierde met de kostbare lichten die hij eerder aan het firmament had gezet.
De bruiloft van Helior en Eomë was de gelukkigste dag van alle Delgolant in de gouden stad Ezö tot dan toe. De ganse dag stroomden de zoete vloeistoffen waarvan de geest lichter werd rijkelijk en op honderden tafels waren de smakelijkste lekkernijen uitgestald. Bovendien klonk er een overweldigend orkest aan muziek, waarvan de duizenden klanken uitgalmden tot in de verste uithoeken van Elyrea.
En toen de avond was gevallen en de engel Morwiël met het grote, bleke licht Lune langzaam steeds hoger aan de hemel klom, onthulde Elutharion zijn bruidsgeschenk. Het was het moment waar alle Delgolant zich al tijden op verheugden, want zij kenden de grootsheid van de werken van hun Meester en waren benieuwd waarmee hij het echtpaar zou verblijden.
Groots was zijn geschenk. Elutharion nam allen mee naar een brede waterput, die in het midden van een plein stond aan de voet van de citadel. Eerder had er fonkelend water gelegen in de put, maar dat was nu verdwenen en wie zijn blik erin wierp zag enkel Leegte.
Toen nam Elutharion Ilaskirë en bereidde zich voor op de grootste schepping, die hij ooit zou maken. In de Leegte, die tot onmetelijk diepten in de put reikte tot ver onder hen, richtte hij het penseel en toen hij het wilde ontschoten uit de punt van de kwast duizenden en nog eens duizenden lijnen die zich met onvoorstelbare snelheid een weg naar beneden baanden. Langzaam maar zeker begonnen de lijnen een gigantisch geheel te vormen dat Elutharion na voltooiing Erda noemde, aarde, en de Delgolant slaakten een zucht van verwondering.
Erda was een uitgebreid domein dat enkele honderden mijlen beneden Elyrea lag. En Elutharion schonk deze nieuwe landen aan Helior en Eomë; dat was zijn bruidsgeschenk voor hen. Hier konden zij zaken in praktijk brengen, die zij veelvuldig aan hun Meester hadden gevraagd en Elutharion was nieuwsgierig hoe zij te werk zouden gaan. Want niet uit liefde had hij Erda gemaakt, hoewel zijn liefde voor het bruidspaar groot was, maar uit nieuwsgierigheid.
Met Ilaskirë had hij voor hen twee penselen vervaardigd, Baradil en Undiënt, kleiner dan zijn eigen penseel maar met dezelfde eigenschappen en vaardigheden, en hij gaf deze aan hen. Bovendien schonk hij hen ieder een schitterende edelsteen, waarin een deel van zijn macht was opgeslagen. De ene heette Relegost en de ander Ereond. Hij verzekerde hen dat zij, wat zij ook met hun penselen mochten scheppen, altijd de Meesters zouden blijven van hun landen, zolang zij hun stenen maar bij zich droegen – want zonder gevaar was de hele onderneming wellicht niet. Helior en Eomë waren nog onbekwaam en niemand kon vermoeden wat uit hun fantasieën werkelijkheid zou worden op aarde. Vervolgens zei hij hen dat zij naar de aarde mochten afdalen wanneer zij maar wilden en er mochten doen wat zij maar wensten. Een enorme blijdschap had zich meester gemaakt van het jonge echtpaar en zij konden haast niet wachten om hun nieuw verworven landen te bezoeken.
Maar voor zij gingen sprak Elutharion nog eenmaal met hen. ‘Onthoud goed dat de aarde, in tegenstelling tot Elyrea, vergankelijk is. Alles wat jullie met jullie penselen zullen maken zal eveneens vergankelijk zijn. Alles op Erda heeft een begin en een eind, ook Erda zelf. Onthoud dat goed. Het leven wat jullie zullen creëren zal slechts van korte duur zijn, in vergelijking met de eeuwigheid van deze hemelen en van de Leegte.’
Desondanks verheugd daalden Helior en Eomë naar de aarde af, ver in de diepte onder Ezö en de Paladeo Faressea. Maar tot hun teleurstelling was Erda nog woest en ongetemd en er was niets dan kille woestenijen.
Daarop nam Eomë haar penseel Undiënt en naar het voorbeeld van haar Meester schilderde zij bomen en planten en bloemen en gras en de aarde scheen plots niet meer zo onvriendelijk. En Helior haalde zíjn penseel Baradil tevoorschijn en dacht aan de glooiende heuvels van Elutharion in Elyrea. En in zijn hoogmoed wenste hij de werken van zijn Meester te overtreffen en schiep met Baradil hoge bergen, op de toppen met sneeuw bedekt, en hij dacht aan de meren in de hemelen boven hen en daarop vulde hij de lager gelegen delen van de aarde met diepblauwe zeeën, die vele malen groter en wilder waren dan de waterwerken van Elan. En toen hij eenmaal verrukt zag hoeveel macht hij in zijn hand hield, tekende hij de wind en hij liet het stormen op aarde.
Sol en Lune en de vele ontelbare sterren, die de Engulas hoog aan het firmament boven Elyrea droegen, lieten hun warme licht neerdalen over de landen op Erda. Vanaf de aarde was in deze era het fel verlichte hemelland nog te zien en als Helior en Eomë heimwee kregen naar de vriendelijke oorden van Elutharion, dan keken zij omhoog en glimlachten of zij keerden voor enige tijd terug naar hun thuis in Ezö.
De engelen Firnarë en Morwiël hadden reeds vele honderdduizenden malen de hemelen beklommen, voor de werken van Helior en Eomë op Erda hun voltooiing naderden. En hoewel Helior vaak klaagde hoe langzaam het gras en de bomen van Eomë groeiden en het wier en het koraal op de bodem van zijn oceanen, bracht hij toch het geduld op om te wachten. En ook Eomë brandde van verlangen om de voltooiing van haar werken te zien, al liet zij dat nauwelijks merken.
Uiteindelijk konden zij enkel nog wachten tot het uur der uren aangebroken was om de aarde te aanschouwen zoals zij in hun ogen hoorde te zijn. In die duizenden jaren van wachten verbleef het echtpaar op Nim Enduliën, het Eiland van Ongeduld, waarop zij een groot paleis hadden gebouwd, dat Helior Domo Valantis noemde, het Huis van de Meesters, en het was geheel van glas, want zowel Helior als Eomë wilden de ontwikkelingen van hun werken op Erda ten alle tijden gade kunnen slaan. En er waren vele tuinen, waar duizenden verschillende bloemen groeiden, en Helior had er fonteinen aangelegd en vijvers en brede trappen en terrassen.
In die tijd waren er jaren waarin het echtpaar samen in het Huis verbleef en er gelukkig was. En dan maakten zij vele wandelingen door hun tuinen en zwommen in de stille rivier de Sillentë, die het eiland met haar heldere water omsloot. In Domo Valantis werden vele van de kinderen van Eomë geboren, maar niet allemaal.
Maar er waren ook vele jaren waarin Eomë onafgebroken door de uitgestrekte wouden op Erda zwierf en haar werken trachtte te perfectioneren of te versnellen waar dat maar kon. En Helior dwaalde dan door de woeste gebergten die de aarde kende of maakte lange reizen over de duistere bodem van de oceanen, waar Eomë geen werken had gemaakt.
En soms was een van hen alleen in het Huis van de Meesters, maar dat gebeurde niet vaak, want als zij niet in het gezelschap konden zijn van de ander, dan wensten zij zich te omringen met hun werken en niet opgesloten te zijn in het glazen paleis op Nim Enduliën.
Vele duizenden jaren verstreken, maar uiteindelijk zou de dag komen, waar zij al die tijd naar uit hadden gekeken. Een kolkende energie van opwinding deed het hemelse licht dat zij beiden uitstraalden nog feller worden toen die dag naderde, en zij wisten nu dat het verwachte uur weldra zou aanbreken. Dus verzamelden zij zich in Domo Valantis en trokken er niet meer alleen op uit. En zij wachtten en wachtten.
Tot de Dag van Voltooiing aanbrak. En op die dag klommen de engelen Firnarë en Morwiël gelijktijdig het firmament boven Elyrea, opdat het licht van beide lampen op de aarde scheen en plots tweemaal zoveel van haar schoonheid in het licht van Sol en Lune onthuld werd. En op deze verlichtte dag stonden Helior en Eomë op een van de terrassen voor hun paleis en keken naar de hemel hoe het licht der beide lampen zich vermengde en hoe er een betoverende gloed over Erda neerdaalde.
Hierna nam Helior Eomë mee naar een hoge berg en hierop aanschouwden zij de aarde, die nu voltooid was. En zij vonden het prachtig, want het aangezicht van deze wereld was zo wonderschoon dat zij met nog geen duizend woorden te beschrijven viel. En ook de Delgolant in Elyrea bekeken de aarde door de waterput in Ezö en bij het zien van haar aanblik huilden enkelen van hen van blijdschap. Tenslotte voegde ook Elan Elutharion zich bij de menigte en wierp een blik omlaag naar Erda. Hij verwonderde zich om de schoonheid van de landen aldaar, want hij herinnerde zich nog al te goed hoe Helior en Eomë destijds geland waren in de uitgestrekte woestenijen die uit Ilaskirë ontschoten waren. Toch was hij zich ook bewust van een sluimerend gevoel van vrees in zijn ziel, want de bergen die hij zag waren gevaarlijk hoog en de oceanen woest en de wind zwol dikwijls aan tot een wilde storm die aan de groene werken van Eomë rukte, maar de wind had nog geen grip op hen. Toen Elutharion genoeg had gezien draaide hij zich om en liep weg bij de put om terug te keren naar zijn Huis om daar vele zaken te overdenken.
De aarde was dus aangekleed en de woestenijen van weleer waren nauwelijks nog op Erda te vinden. Dit stemde Helior en Eomë tevreden en gedurende vele jaren waren zij tevreden. In die tijd verkenden zij de gehele aarde nogmaals en bekeken hun talloze werken, die door de jaren heen hun voltooiing hadden bereikt. Tot zij uiteindelijk weerkeerden naar het Huis van de Meesters. En zij dachten er gelukkig te zijn en er te kunnen uitrusten van het werken en het lange wachten.
Maar zij waren niet gelukkig en de tevredenheid die zich van hen meester had gemaakt op de Dag van Voltooiing was spoedig weer verdwenen. En in hun twijfel over dit ongenoegen, keken zij nog eens naar de aarde. Zij scheen hen nu zeer stil toe en angstvallig leeg. En Eomë dacht terug aan de Delgolant in Elyrea en dat bracht haar op een idee. Naar hun voorbeeld schiep zij schepsels die zij Imloth noemde. Maar zoals Elutharion al had voorspeld, had zij geen geesten in het leven geroepen, maar creaturen die aan de aarde gebonden waren door een lichaam waarin hun ziel, hun geest huisde. Eomës fantasie was echter zo rijk dat de Imloth in bepaalde gevallen toch afweken van het beeld der Delgolant. Zo beschikten zij over brede vleugels, met veren belegd, waarmee zij op de stevige winden konden zweven, en in de zijkanten van hun gezicht waren kieuwen gegraveerd, opdat zij ook in de woeste wateren van Helior konden zwemmen. En uiteraard bewogen zij zich vooral voort op het land, in de groene wouden en de uitgestrekte laagvlakten van Erda. Ook tekende Eomë ontelbaar veel soorten wezens, die minder intelligent waren dan de Imloth en door instinct gedreven leken. Zij noemde hen dieren en gaf aan iedere soort een Naam, zoals ook de Meester had gedaan in Elyrea voor de bomen en het gras.
Toen Helior de Imloth zag, wier levensvormen ontschoten waren uit het penseel Undiënt van Eomë, wenste hij ook intelligent leven te schilderen dat hem zou eren als hun schepper, zoals hij de Imloth voor Eomë had zien doen. In zijn nijver en enthousiasme verlangde hij ernaar zijn creaturen grootser en machtiger te maken dan de gevleugelde Imloth van zijn vrouw. Maar in dit enthousiasme ging Helior onzorgvuldig en vluchtig te werk en ook was zijn fantasie dermate vervallen in chaos dat het penseel in zijn hand zijn opdrachten niet begreep en de lijnen zich ombogen tot vormen die hij zich helemaal niet zo had voorgesteld. Tevens had hij geen oog voor detail en schilderde met woeste vegen en uithalen, zoals hij de machtige bergen en oceanen had gemaakt. Zo kwam het dat hij de Ganten schiep, groots en machtig zoals hij had gewild, maar bij lange na niet zo intelligent als de Imloth en al helemaal niet zo vaardig als zij in ambachten.
Vanaf dat moment ontstond er een zekere tweestrijd tussen Helior en Eomë, want zwarte jaloezie maakte zich langzaam maar zeker meester van Helior. In het begin werd die jaloezie nog overschaduwd door de hartstochtelijke liefde die Helior voor zijn vrouw voelde en nog lang leefden zij gelukkig tezamen, afwisselend op Nim Enduliën en in hun Huis in Elyrea, waar zij nog vele kinderen kregen.
Maar de Imloth werden op Erda steeds welvarender en rijker, terwijl de Ganten van Helior als primitieve creaturen in de nog ongevormde woestenijen in het noorden rondzwierven. Dat wakkerde Heliors jaloezie aan tot het tot een groot vuur oplaaide, dat aan zijn geest vrat. Opnieuw hanteerde hij Baradil en begon te schilderen. Maar hij was verblind door woede en nijd en nogmaals had hij vormen vervaardigd die hij aanvankelijk zich niet zo had voorgesteld. Uit deze mislukte poging, waarbij hij zich probeerde te concentreren op nog meer kracht en macht en de aspecten van wijsheid en intelligentie onbewust afschermde voor zijn geest, kwamen de Smogë voort, door ons ook wel draken genoemd. Zij waren inderdaad zeer machtig en groots en hun kolossale lijf was belegd met duizenden glanzende schubben, maar zij konden niet eens praten en deden dierlijk aan. Helior voelde niets dan minachting voor hen en hun intelligentie, waarover zij – zo bleek later – wel degelijk beschikten en daarin niet onderdeed in die van de Imloth, zakte diep weg in een van de donkere ravijnen van hun geest. Uiterlijk waren zij gelijkend aan dieren, hoewel veel groter, en Helior was ziedend.
En vanaf dat moment daalde hij steeds vaker naar de aarde af en was geobsedeerd door de macht van de Ganten, maar ook door die van de Smogë. Hij begeerde een lichaam, want hij was slechts een geest. Het bezit van een lichaam beschouwde hij als de gave van de schepselen op Erda. Helior verlangde ernaar de volkeren op aarde te regeren als een vorst in een lichaam, opdat hij over dezelfde macht en kracht zou beschikken als de Ganten en Smogë en niet langer via een instrument als Baradil hoefde te handelen. Dat daarin meer macht lag dan een lichaam hem ooit zou kunnen schenken, zag hij niet en hij vervloekte Elutharion dat hij hem ooit had weten te verblijden met een penseel.
Uiteindelijk verwierven zijn emoties de overhand in zijn ziel en hij besloot daadwerkelijk een lichaam voor zichzelf te bouwen, waarbij hij zich gedwongen zag om Baradil te gebruiken. En het lichaam was groot en sterk en de huid was taai en ondoordringbaar voor speer- of pijlpunten. Toen het werk klaar was huisde hij zijn geest in dit lichaam en hij riep zichzelf uit tot vorst van de rijken Goliant en Urvéniën, de landen waar de Ganten en de Smogë huisden, en zij eerden hem als hun vorst en hun schepper, zoals hij het wilde.
Nu Helior een lichaam had, kon hij niet meer terugkeren naar Elyrea, want allen met een lichaam waren gebonden aan de aarde. Elan Elutharion zag bedroefd, doch nieuwsgierig, hoe Helior vervallen was tot een kwaad schepsel en hij riep Eomë bij zich in zijn Huis in Elyrea. Hij gebood haar om eveneens naar de aarde af te dalen, want zij was de enige op aarde die Helior kon tegenhouden in zijn boosaardige plannen over de Imloth en Erda te heersen en alles naar zijn hand te zetten. Maar daarbij zou een spoedige terugkeer naar Elyrea voor haar uitgesloten zijn, want een naargeestige verderfelijkheid begon zich gestaag over de aarde te verspreiden, en die alle prachtige werken van Eomë zou aantasten. En het zou niet bepaald gemakkelijk zijn om de bron van die verderfelijkheid te vernietigen, want de bron was Helior en hij had veel macht.