Scène die me niet bevalt
Geplaatst: 27-09-2010 20:14
Ik heb nu al aardig wat scènes geschreven van een verhaal dat in mijn hoofd zit. Maar zoals de titel al verraad, bevalt deze scène me om een of andere reden, in tegenstelling tot sommige anderen, totaal niet.
Het telt exact 800 woorden
Als een voorbijganger een vlugge blik zou werpen op de inham tussen de oude specerijenwinkel en een verlaten woonhuis, zou hij niets dan schaduwen zien. Wanneer iemand zich echter concentreerde, zag hij dat er een zwarte vlek was, die net wat zwarter was dan de rest.
Zien zonder gezien te worden. Dat was iets waar Cregar in uitblonk. Vandaar dat hij ook zo goed was in het werk wat hij deed.
Hij droeg een zwarte, linnen broek waar hij zich gemakkelijk in kon bewegen en een gelijkkleurig shirt. Zijn gezicht was verborgen onder de kap van zijn mantel, maar daaronder speurden zijn ogen zorgvuldig elke voorbijganger af.
Cregar was op zoek naar iemand. Hem was verteld dat er vandaag een priester voorbij zou komen, op weg naar het altaar een paar straten verderop. Ook was hem een gedetailleerde tekening en beschrijving van de man gegeven. Hij moest hier gewoon wachten totdat de man langs zou komen.
Problemen met wachten had Cregar niet. Hij vermaakte zich wel door de mensen te bestuderen. Arme zielen dacht hij. Elke dag hetzelfde, altijd maar de vaste sleur. Hij begreep niet hoe mensen zo konden leven. Zonder spanning, zonder variatie.
De zon stond pas net aan de hemel en waande de stad in een rood licht. De meeste mensen sliepen nog. De weinige mensen die langs kwamen lopen waren vooral simpele kooplieden die vroeg op de markt wilden zijn om de beste plekjes te verkrijgen. Zo af en toe zag hij echter ook een minder bedeelde voorbij komen. Bedelaars, dieven en ander gespuis.
Cregar voelde spanning, het soort dat er altijd aan vooraf ging. Angst was er niet bij. Dat was voor amateurs, en hij was al ver voorbij dat stadium.
Voor de zoveelste keer controleerde hij of hij alles nog bij zich had. Zijn rechterhand was stevig gesloten om het gevest van één van zijn werpmessen. Daarbij droeg hij een dolk, gedoopt in een gevaarlijk gif.
Zijn hart sloeg een slag over. Hij zag zojuist de witte mantel, waar hij al die tijd naar uit had gekeken, de hoek omlopen. Hij greep zijn wapen nog steviger vast, maar verder verroerde hij geen vin. Beweging kon opvallen, en hij kon nu geen enkel risico lopen.
Het gezicht van de man was onherkenbaar door een kap, maar Cregar herkende de zwarte zon op zijn gewaad. Daarbij klopte de lengte en postuur.
De man liep sneller dan de overige mensen, en hij keek schichtig om zich heen, alsof hij iets zocht. Snel zette Cregar die gedachte van zich af. Hij mocht zich niet laten afleiden. Niet nu.
De priester naderde. Cregar zette zich nu schrap tegen de muur achter hem. Op het moment dat de man voor hem langsliep, sprong hij uit de duisternis. Voor de mensen op straat was het net of hij uit het niets tevoorschijn kwam. Zonder erbij na te denken, haalde hij het mes uit de schede en wierp het in één vloeiende beweging in de richting van zijn doelwit.
Hij had echter niet verwacht dat de man op het laatste moment zijn tempo zou versnellen. Het mes raakte hem in zijn schouder en hij slaakte een kreet van pijn. De man zakte op zijn knieën en greep het mes vast. Onmiddellijk rende Cregar op hem af.
‘Pas..op,’ piepte de man met veel moeite toen Cregar binnen gehoorsafstand was.
Hij trok zijn dolk en voordat hij zich afvroeg wat de man daarmee bedoelde, stak hij het diep in zijn borstkas, het hart doorborend. Onmiddellijk voelde hij de spieren van de man ontspannen.
Hij zette één voet tegen het levenloze lichaam en trok zijn dolk eruit. Door de klap waarmee het lichaam op de grond viel, viel de kap naar achter en ontblootte het gezicht.
Cregar’s ogen sperden zich wijd open en hij zette een paar stappen achteruit.
In plaats van de oude priester, lag hier een jongeman, in de bloei van zijn leven. Cregar herkende hem onmiddellijk. Dit was de man die hem had betaald om de priester koud te maken! Maar dat betekende…
‘Je wordt gearresteerd op verdenking van moord,’ zei een stem plotseling achter hem.
Snel draaide Cregar zich om. Voor hem stonden drie mannen met getrokken zwaarden.
Die verdomde schoft heeft me erin geluisd! dacht hij woedend.
‘Nu, laat je wapen vallen en kom rustig met ons mee,’ zei één van de mannen kalm.
Instinctief hield Cregar zijn wapen juist op.
Onmiddellijk voelde hij iets hards op zijn achterhoofd landen. Versuft zette hij een paar stappen naar voren, maar hij wist zich nog staande te houden. Voordat hij zich weer kon oprichten, werd hij opnieuw hard tegen zijn hoofd geslagen. Dit keer ging viel hij languit op de grond.
‘Lucas, pak zijn benen..,’ hoorde hij nog, maar alsof het ergens ver weg gebeurde.
Toen werd het zwart voor zijn ogen.
Het telt exact 800 woorden
Als een voorbijganger een vlugge blik zou werpen op de inham tussen de oude specerijenwinkel en een verlaten woonhuis, zou hij niets dan schaduwen zien. Wanneer iemand zich echter concentreerde, zag hij dat er een zwarte vlek was, die net wat zwarter was dan de rest.
Zien zonder gezien te worden. Dat was iets waar Cregar in uitblonk. Vandaar dat hij ook zo goed was in het werk wat hij deed.
Hij droeg een zwarte, linnen broek waar hij zich gemakkelijk in kon bewegen en een gelijkkleurig shirt. Zijn gezicht was verborgen onder de kap van zijn mantel, maar daaronder speurden zijn ogen zorgvuldig elke voorbijganger af.
Cregar was op zoek naar iemand. Hem was verteld dat er vandaag een priester voorbij zou komen, op weg naar het altaar een paar straten verderop. Ook was hem een gedetailleerde tekening en beschrijving van de man gegeven. Hij moest hier gewoon wachten totdat de man langs zou komen.
Problemen met wachten had Cregar niet. Hij vermaakte zich wel door de mensen te bestuderen. Arme zielen dacht hij. Elke dag hetzelfde, altijd maar de vaste sleur. Hij begreep niet hoe mensen zo konden leven. Zonder spanning, zonder variatie.
De zon stond pas net aan de hemel en waande de stad in een rood licht. De meeste mensen sliepen nog. De weinige mensen die langs kwamen lopen waren vooral simpele kooplieden die vroeg op de markt wilden zijn om de beste plekjes te verkrijgen. Zo af en toe zag hij echter ook een minder bedeelde voorbij komen. Bedelaars, dieven en ander gespuis.
Cregar voelde spanning, het soort dat er altijd aan vooraf ging. Angst was er niet bij. Dat was voor amateurs, en hij was al ver voorbij dat stadium.
Voor de zoveelste keer controleerde hij of hij alles nog bij zich had. Zijn rechterhand was stevig gesloten om het gevest van één van zijn werpmessen. Daarbij droeg hij een dolk, gedoopt in een gevaarlijk gif.
Zijn hart sloeg een slag over. Hij zag zojuist de witte mantel, waar hij al die tijd naar uit had gekeken, de hoek omlopen. Hij greep zijn wapen nog steviger vast, maar verder verroerde hij geen vin. Beweging kon opvallen, en hij kon nu geen enkel risico lopen.
Het gezicht van de man was onherkenbaar door een kap, maar Cregar herkende de zwarte zon op zijn gewaad. Daarbij klopte de lengte en postuur.
De man liep sneller dan de overige mensen, en hij keek schichtig om zich heen, alsof hij iets zocht. Snel zette Cregar die gedachte van zich af. Hij mocht zich niet laten afleiden. Niet nu.
De priester naderde. Cregar zette zich nu schrap tegen de muur achter hem. Op het moment dat de man voor hem langsliep, sprong hij uit de duisternis. Voor de mensen op straat was het net of hij uit het niets tevoorschijn kwam. Zonder erbij na te denken, haalde hij het mes uit de schede en wierp het in één vloeiende beweging in de richting van zijn doelwit.
Hij had echter niet verwacht dat de man op het laatste moment zijn tempo zou versnellen. Het mes raakte hem in zijn schouder en hij slaakte een kreet van pijn. De man zakte op zijn knieën en greep het mes vast. Onmiddellijk rende Cregar op hem af.
‘Pas..op,’ piepte de man met veel moeite toen Cregar binnen gehoorsafstand was.
Hij trok zijn dolk en voordat hij zich afvroeg wat de man daarmee bedoelde, stak hij het diep in zijn borstkas, het hart doorborend. Onmiddellijk voelde hij de spieren van de man ontspannen.
Hij zette één voet tegen het levenloze lichaam en trok zijn dolk eruit. Door de klap waarmee het lichaam op de grond viel, viel de kap naar achter en ontblootte het gezicht.
Cregar’s ogen sperden zich wijd open en hij zette een paar stappen achteruit.
In plaats van de oude priester, lag hier een jongeman, in de bloei van zijn leven. Cregar herkende hem onmiddellijk. Dit was de man die hem had betaald om de priester koud te maken! Maar dat betekende…
‘Je wordt gearresteerd op verdenking van moord,’ zei een stem plotseling achter hem.
Snel draaide Cregar zich om. Voor hem stonden drie mannen met getrokken zwaarden.
Die verdomde schoft heeft me erin geluisd! dacht hij woedend.
‘Nu, laat je wapen vallen en kom rustig met ons mee,’ zei één van de mannen kalm.
Instinctief hield Cregar zijn wapen juist op.
Onmiddellijk voelde hij iets hards op zijn achterhoofd landen. Versuft zette hij een paar stappen naar voren, maar hij wist zich nog staande te houden. Voordat hij zich weer kon oprichten, werd hij opnieuw hard tegen zijn hoofd geslagen. Dit keer ging viel hij languit op de grond.
‘Lucas, pak zijn benen..,’ hoorde hij nog, maar alsof het ergens ver weg gebeurde.
Toen werd het zwart voor zijn ogen.