Ik hoop dat de paarse proza-shit er een beetje van af is
HOOFDSTUK 3
(Revised Edition)
DE RUPS DIE ZIJN GANGETJE GING
1/4
De Lelie dobberde op het heldere water van een brede rivier. Het meisje van Maandag bediende ononderbroken het grootste zeil op haar lelieschip. Achter haar lag de wijde oceaan, die rood kleurde in het laatste licht van de zon.
Links en rechts wuifde hoog riet aan de schemerige oevers. Maandag vroeg zich af wat daar achter lag, wie er woonden en of ze aardig zouden zijn of juist niet. Ze stelde zich voor hoe ze het riet opzij schoof en een bruisend stadje zag liggen, verscholen in het hoge gras, en waar net zulke mensjes woonden als zij.
Haar voorstellingen van het land achter het riet moesten even plaats maken uit haar hoofd toen ze zag dat er water over het dek van De Lelie liep. Nu gebeurde dat wel vaker, heel regelmatig zelfs. Zeker toen ze nog op zee voer en met meneer Libel aan boord. Maar nu, op de kalmere rivier, verdween het dek geheel onder de waterspiegel en kwam niet meer boven.
‘Drommels, ze begint te zinken…’ mompelde Maandag.
Even piekerde ze zich suf, toen liet ze de grootschoot los en verstopte zich in de bloem zelf waar ze de meeste kans had haar voeten droog te houden.
Het zeil klapperde als een gek. Het schip was nu volledig onbestuurbaar en de wind had vrij spel. Die nam nog eens een diepe teug en blies alle twee z’n longen leeg. De Lelie dreef af naar stuurboord en belandde in het hoge woud van blanke rietpalmen.
Pas nu drongen er geluiden van het onbekende land door tot het aan lagerwal geraakte schippertje. Het muzikale getjilp van krekels vulde haar oren. Ergens kwaakte een kikker, dat moest wel zo’n grote groene blaaskaak zijn. In de lucht zongen zwaluwen hun laatste lied voor ze indommelden, ergens in een hoge boom.
Haar aandacht voor dit concert was compleet verdwenen toen De Lelie met een schok aan de grond vastliep. Nog slechts een paar palmen riet scheidden haar van de oever. Ze twijfelde even of ze half verscholen in de bloem de nacht moest doorbrengen of dat ze nu meteen op expeditie het vreemde land in moest gaan.
Na enig aarzelen besloot ze toch op onderzoek uit te gaan. Ze trok haar muiltjes uit en schortte haar zijden jurkje wat op zodat het niet nat zou worden. Vervolgens sprong ze van het dek, belandde tot haar knieën in het water maar behield haar evenwicht. Zacht zand kroop tussen haar tenen en kronkelende algen kietelden haar knieën. Voorzichtig waadde ze door de oever naar de kant.
Hier trok ze haar muiltjes weer aan en keek naar wat er voor haar lag: een reusachtig wild woud vol exotische planten en struiken die allemaal door elkaar groeiden. Bloemen aan dikke stelen die zo prachtig waren dat het haast leek alsof ze elkaar wilden aftroeven. Al met al was het een bonte verzameling aan kleuren. De grond was bedekt met een dunne deken van fris gras. Hier en daar schoot een varen uit deze deken, sommige hadden hun bladeren opgerold voor de nacht.
Ook de planten waaraan geen bloem toegedeeld was schenen een wedstrijd met elkaar te beslissen: namelijk wie het hoogst kon groeien van hen allemaal. Het zag er naar uit dat een van de bamboeplanten die competitie ging winnen.
Overdonderd door dit ongebruikelijke aangezicht, na urenlang enkel de vlakte van een oceaan te hebben gezien, maakte het meisje van Maandag met ingehouden adem een wandeling door het park in het onbekende land.
Eigenlijk was het geen park. Een park behoorde netjes en ordelijk te zijn. Daar was het gras gemaaid en de heggen gesnoeid. Elke boom groeide niet zomaar ergens, daar was van te voren al over nagedacht. Waar de schipper zonder schip nu doorheen liep was geen park maar een wild woud, chaotisch maar daarom niet minder mooi.
In een park hadden wandelaars echter alle reden om zich op zijn gemak te voelen, want er waren altijd veel mensen in de buurt en de sfeer was er gezellig. Maar in een woud kon je nooit weten wat of wie je tegen kwam en gezellig was het er al helemaal niet, eerder griezelig.
Het meisje stapte dapper door, maar haar huid was veranderd in kippenvel. Al kon dat ook door de nachtelijke kou komen, wat zij zichzelf voorhield. Toch huiverde ze even bij het idee dat ze zomaar voor een… voor een… tja, voor wat eigenlijk kon komen te staan?
Stel dat ik nu eens een… een… dacht het meisje ongerust,
een of andere griezel tegenkom, zoals…
‘Een rups!’ gooide ze er geschrokken uit, toen ze voor haar iets zag bewegen.