Geplaatst: 03-04-2012 20:43
Stukje #46:
Sem had die enorme grijns nog steeds op zijn smoel toen ze de anderen inhaalden. Jasmijn huppelde naast hem. Alles leek haar opeens lichter geworden.
Ze stopten zodra ze bij de rest aangekomen waren.
“Wat nu?” vroeg Tess. “Terug naar huis?”
Impulsief greep Jasmijn Sems hand. Zijn gezicht vertrok in pijn. Ze liet los. “Sorry, gaat het? Wat heb ik gedaan?”
“Het is niets,” zei hij sussend. Hij hield zijn arm omhoog. Dwars over de palm van zijn hand liep een een opgedroogde jaap — de verwonding die Sem bij zichzelf met een dolk had aangebracht om Dysarchos te kunnen vernietigen. Er zaten barstjes in waar streepjes vers bloed uitkwamen.
Kat schreeuwde.
“Rustig maar,” zei Sem. “Het gaat wel over.”
“Nee, dat is het niet,” zei Kat. “De dolk. Ik kan niet geloven dat ik die zomaar vergeten ben!”
“Wat is daarmee?” vroeg Merijn.
“Die dolk is een krachtig magisch wapen. Die kunnen we niet zomaar laten liggen in Het Huis. We moeten haast maken!”
“Waarom? Die dolk ligt er morgen toch ook wel?” vroeg Sem.
“Nee! Dat is het probleem! Het Huis is een magisch gebouw, er zitten allerlei spreuken op — jullie zijn de eersten die zomaar Het Huis in konden komen en dat was alleen omdat Faulicius jullie verwachtte vanwege de voorspelling. Er zit ook een andere spreuk op: als het geen eigenaar meer heeft, ruimt het zichzelf na een tijdje op.”
“Faulicius was de eigenaar,” zei Merijn. “En nu is die dood — heeft Het Huis nu dan geen eigenaar meer?”
“Waarschijnlijk niet,” zei Kat grimmig. “Als we snel zijn is er misschien nog tijd. Het duurt een tijdje voor het begint.”
“Waar wachten we dan op?” vroeg Tess.
“Precies mijn punt,” gromde Kat. “Jasmijn, waar moeten we heen?”
Sem had die enorme grijns nog steeds op zijn smoel toen ze de anderen inhaalden. Jasmijn huppelde naast hem. Alles leek haar opeens lichter geworden.
Ze stopten zodra ze bij de rest aangekomen waren.
“Wat nu?” vroeg Tess. “Terug naar huis?”
Impulsief greep Jasmijn Sems hand. Zijn gezicht vertrok in pijn. Ze liet los. “Sorry, gaat het? Wat heb ik gedaan?”
“Het is niets,” zei hij sussend. Hij hield zijn arm omhoog. Dwars over de palm van zijn hand liep een een opgedroogde jaap — de verwonding die Sem bij zichzelf met een dolk had aangebracht om Dysarchos te kunnen vernietigen. Er zaten barstjes in waar streepjes vers bloed uitkwamen.
Kat schreeuwde.
“Rustig maar,” zei Sem. “Het gaat wel over.”
“Nee, dat is het niet,” zei Kat. “De dolk. Ik kan niet geloven dat ik die zomaar vergeten ben!”
“Wat is daarmee?” vroeg Merijn.
“Die dolk is een krachtig magisch wapen. Die kunnen we niet zomaar laten liggen in Het Huis. We moeten haast maken!”
“Waarom? Die dolk ligt er morgen toch ook wel?” vroeg Sem.
“Nee! Dat is het probleem! Het Huis is een magisch gebouw, er zitten allerlei spreuken op — jullie zijn de eersten die zomaar Het Huis in konden komen en dat was alleen omdat Faulicius jullie verwachtte vanwege de voorspelling. Er zit ook een andere spreuk op: als het geen eigenaar meer heeft, ruimt het zichzelf na een tijdje op.”
“Faulicius was de eigenaar,” zei Merijn. “En nu is die dood — heeft Het Huis nu dan geen eigenaar meer?”
“Waarschijnlijk niet,” zei Kat grimmig. “Als we snel zijn is er misschien nog tijd. Het duurt een tijdje voor het begint.”
“Waar wachten we dan op?” vroeg Tess.
“Precies mijn punt,” gromde Kat. “Jasmijn, waar moeten we heen?”