Bericht
door Robin » 10-07-2010 13:54
In deze hitte is het lastig om veel te schrijven. Toch zal ik een stukje plaatsen.
#3:
Jasmijn deed haar raam open en stapte naar buiten. Ze stond nu op een smalle rand. Voor haar gaapte de diepte.
“Wat ben je aan het doen?” zei Sem zo hard als kon met een gedempte stem. “Straks val je nog!”
Maar ze leek te weten wat ze moest doen. Jasmijn liep voorzichtig naar de gootpijp en liet zich zakken. Ze sloot haar benen om de pijp heen en klom zo naar beneden.
Sem keek haar stralend aan, nadat ze van de gootpijp afgestapt was. “Kom,” fluisterde hij. “Pak je fiets.”
Ze gingen op weg naar Het Huis.
Ad schrok wakker van plotselinge stemmen. Hij luisterde naar het geluid en besefte dat het Tess en Merijn waren. Dat moest Lieke weten. Hij wachtte tot de tweeling ver genoeg was en kwam uit het bosje tevoorschijn waar hij de nacht had doorgebracht.
Hij was helemaal stijf geworden, maar rende toch zo snel als hij kon naar het huis waar Lieke woonde.
Een dikke kat sloop langs de huizen, naar de rand van het dorp. Daar stond een groot, oud en verlaten huis.
In de tuin stonden vier jonge mensen te wachten.
“Jullie zijn er al,” zei de kat. De mensen tegen wie hij het had, keken om.
“Hallo, Kat,” begroette Tess de kat — hun nieuwe leraar. Ze begonnen het al normaal te vinden dat die kon praten.
“Jullie hebben alles meegenomen?” vroeg Kat.
Tess hield een picknickmand omhoog. “Hierin kunnen we je wel meenemen, lijkt me.”
“En ik heb eten en drinken meegenomen in mijn rugzak,” voegde Sem toe.
“Mooi, mooi,” mompelde Kat, “dan missen we alleen nog het Boek der Sigils. Die ligt nog in de studeerkamer van Faulicius. Oh, en het is ook wel handig om nog een stapel papier en een paar pennen mee te nemen.”
“Lieke, Lieke!”
“Wat is er?”
Een chagrijnige Lieke was achter de deur verschenen; ze deed open.
“Tess en Merijn, ze zijn vertrokken.” Ad was nog iets te stijf om normale zinnen te maken.
Lieke veranderde meteen van houding en vroeg scherp: “Waar zijn ze heen?”
“Weet ik veel,” mompelde Ad. “Ik ben meteen hierheen gekomen.”
“We kunnen ze nog inhalen,” bedacht Lieke. “Ik neem aan dat ze naar Het Huis gaan, of daar in ieder geval langs gaan. Ze hebben daar iets verdachts gedaan en daar gaan ze vandaag weer mee verder. We hebben geen tijd te verliezen. Jij neemt mijn fiets; ik ga bij jou achterop: dat is het snelst.”
This silence was much worse than the one before, and this time no-one started clapping.