Robin's 3 thema's
Geplaatst: 19-03-2010 19:30
Hier is mijn eerste:
Keuzes
Tamarinde ging de zaak binnen. Het was rustig. Er was maar één andere klant en die was net klaar.
“Zegt u het maar.”
Tamarinde keek naar de lijst met sapjes en frisdranken. “Doet u mij maar… sinaasappelsap? Of, nee…”
Ze keek vertwijfeld van de lijst naar de oude vrouw achter de kassa. Die zag al met wat voor soort klant ze te maken had, en zuchtte. “Eén sinaasappelsap,” besloot ze voor Tamarinde zelf iets kon zeggen. “Dat wordt dan één vijfennegentig.”
Even later had Tamarinde haar drinken, en de vrouw achter de kassa haar geld.
Ze wilde weglopen om buiten haar sinaasappelsap op te drinken, maar iemand kwam net op dat moment binnen. Het was een verfomfaaide gedaante, met haar dat op een grauwe hooiberg leek.
“Pardon,” zei de vreemdelinge — het was niet te zien, maar de stem was vrouwelijk. Tamarinde stapte opzij, maar de ander draaide naar haar toe. “Zou ik alsjeblieft een euro van je mogen lenen?” Haar stem was gebroken, maar het was duidelijk dat die vroeger helder en glad was geweest.
Tamarinde wist niet wat ze moest doen — dit soort dingen gebeurden nooit. Het was niet waarschijnlijk dat ze het geld ooit zou terugkrijgen, maar aan de andere kant was het niet veel, en leek de onbekende vrouw het nodig te hebben.
“Natuurlijk,” besloot ze tenslotte, “alsjeblieft.”
De vrouw bedankte Tamarinde uitgebreid, en Tamarinde verliet de winkel.
“Goed,” mompelde ze in zichzelf, “waar zal ik nu gaan mijn sinaasappelsap opdrinken? Ik kan naar m’n werk gaan lopen, en het ondertussen drinken, of ik kan naar het park gaan — daar is het lekker om te zitten, maar ik weet niet of ik genoeg tijd heb…”
Ze bleef een minuut staan. Dat ging zo niet werken. “Als er een auto van links komt, ga ik naar het werk, en als er één van rechts komt, ga ik naar het park.”
Twee minuten lang was het stil op de weg. Toen kwamen er twee auto’s tegelijk langs: één van links en de ander van rechts.
Ze verborg haar gezicht in haar handen en kreunde. Natuurlijk. Dat moest haar weer overkomen.
Een dreun. Tamarinde werd omgegooid. Ze haalde haar handen weg, en zag dat een hardloper tegen haar op gebotst was.
De laatstgenoemde krabbelde overeind, verontschuldigde zich snel en kort, om vervolgens weer door te rennen. Naar links. “Bingo,” dacht Tamarinde, “een hardloper telt dan ook maar als auto.”
Ze wandelde naar het park en ging zitten. Ze keek om zich heen.
Kale mannen met hondjes, moeders met kinderen, groepjes rokende jongeren, niemand die Tamarinde kende.
Stilletjes dronk ze het flesje leeg. Ze morste een druppel op haar blauwe t-shirt. Die moest toch al in de was.
De kerkklok sloeg. Tamarinde sprong overeind. De tijd! Ze had nog tien minuten om op haar werk te komen.
Ze begon te rennen. Een kale man met dito hondje en een zwart t-shirt waarop “Het leven is te kort om te twijfelen” stond. Hij keek haar verbaasd na.
Hoe lang nog? Acht minuten, schatte ze. Dat ging ze niet redden, vast niet. Ze voelde haar wangen rood worden. Wat zou ze moeten doen als ze te laat terug op het werk kwam? Op school, toen ze nog op school zat, moest ze zich dan melden. Wat dat precies inhield wist ze niet, ze was altijd bang geweest om te laat te komen.
Op de weg stond een man. Ouderwetse boerenpet, en een kromme rug. Dit was wat ook wel een “oude man” werd genoemd. Hij keek naar de lucht.
In de verte hoorde Tamarinde een auto. Ze hoorde hoe snel hij ging, het was te snel, veel te snel.
Ze riep naar de man dat hij van de weg af moest gaan, maar hij bleef staan. Hij was vast doof.
Tamarinde stond bevroren. Wat moest ze doen? Ze mocht niet te laat komen, maar ze kon de oude man ook niet aan zijn lot overlaten.
Ze haalde adem, en nam een besluit.
Keuzes
Tamarinde ging de zaak binnen. Het was rustig. Er was maar één andere klant en die was net klaar.
“Zegt u het maar.”
Tamarinde keek naar de lijst met sapjes en frisdranken. “Doet u mij maar… sinaasappelsap? Of, nee…”
Ze keek vertwijfeld van de lijst naar de oude vrouw achter de kassa. Die zag al met wat voor soort klant ze te maken had, en zuchtte. “Eén sinaasappelsap,” besloot ze voor Tamarinde zelf iets kon zeggen. “Dat wordt dan één vijfennegentig.”
Even later had Tamarinde haar drinken, en de vrouw achter de kassa haar geld.
Ze wilde weglopen om buiten haar sinaasappelsap op te drinken, maar iemand kwam net op dat moment binnen. Het was een verfomfaaide gedaante, met haar dat op een grauwe hooiberg leek.
“Pardon,” zei de vreemdelinge — het was niet te zien, maar de stem was vrouwelijk. Tamarinde stapte opzij, maar de ander draaide naar haar toe. “Zou ik alsjeblieft een euro van je mogen lenen?” Haar stem was gebroken, maar het was duidelijk dat die vroeger helder en glad was geweest.
Tamarinde wist niet wat ze moest doen — dit soort dingen gebeurden nooit. Het was niet waarschijnlijk dat ze het geld ooit zou terugkrijgen, maar aan de andere kant was het niet veel, en leek de onbekende vrouw het nodig te hebben.
“Natuurlijk,” besloot ze tenslotte, “alsjeblieft.”
De vrouw bedankte Tamarinde uitgebreid, en Tamarinde verliet de winkel.
“Goed,” mompelde ze in zichzelf, “waar zal ik nu gaan mijn sinaasappelsap opdrinken? Ik kan naar m’n werk gaan lopen, en het ondertussen drinken, of ik kan naar het park gaan — daar is het lekker om te zitten, maar ik weet niet of ik genoeg tijd heb…”
Ze bleef een minuut staan. Dat ging zo niet werken. “Als er een auto van links komt, ga ik naar het werk, en als er één van rechts komt, ga ik naar het park.”
Twee minuten lang was het stil op de weg. Toen kwamen er twee auto’s tegelijk langs: één van links en de ander van rechts.
Ze verborg haar gezicht in haar handen en kreunde. Natuurlijk. Dat moest haar weer overkomen.
Een dreun. Tamarinde werd omgegooid. Ze haalde haar handen weg, en zag dat een hardloper tegen haar op gebotst was.
De laatstgenoemde krabbelde overeind, verontschuldigde zich snel en kort, om vervolgens weer door te rennen. Naar links. “Bingo,” dacht Tamarinde, “een hardloper telt dan ook maar als auto.”
Ze wandelde naar het park en ging zitten. Ze keek om zich heen.
Kale mannen met hondjes, moeders met kinderen, groepjes rokende jongeren, niemand die Tamarinde kende.
Stilletjes dronk ze het flesje leeg. Ze morste een druppel op haar blauwe t-shirt. Die moest toch al in de was.
De kerkklok sloeg. Tamarinde sprong overeind. De tijd! Ze had nog tien minuten om op haar werk te komen.
Ze begon te rennen. Een kale man met dito hondje en een zwart t-shirt waarop “Het leven is te kort om te twijfelen” stond. Hij keek haar verbaasd na.
Hoe lang nog? Acht minuten, schatte ze. Dat ging ze niet redden, vast niet. Ze voelde haar wangen rood worden. Wat zou ze moeten doen als ze te laat terug op het werk kwam? Op school, toen ze nog op school zat, moest ze zich dan melden. Wat dat precies inhield wist ze niet, ze was altijd bang geweest om te laat te komen.
Op de weg stond een man. Ouderwetse boerenpet, en een kromme rug. Dit was wat ook wel een “oude man” werd genoemd. Hij keek naar de lucht.
In de verte hoorde Tamarinde een auto. Ze hoorde hoe snel hij ging, het was te snel, veel te snel.
Ze riep naar de man dat hij van de weg af moest gaan, maar hij bleef staan. Hij was vast doof.
Tamarinde stond bevroren. Wat moest ze doen? Ze mocht niet te laat komen, maar ze kon de oude man ook niet aan zijn lot overlaten.
Ze haalde adem, en nam een besluit.