Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde

Post hier je langere verhalen, zie regels voor criteria (wat is lang?)
Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde

Bericht door Daniël » 22-12-2011 13:02

De Ene en tevens de Hoogste, Elan Elutharion, heeft met zijn penseel de hemelen getekend, die Elyrëa heetten, en aldus bestonden zij. En hij tekende de geesten, die hij de Delgolant noemde, die in de stad Ezö gingen wonen en in de glooiende heuvels eromheen. Twee van de Delgolant waren buitengewoon nieuwsgierig naar allerlei zaken, waar zelfs Elutharion soms geen antwoord op had. De twee, die Helior en Eomë heetten, werden verliefd op elkaar en besloten te trouwen. Als huwelijksgeschenk gaf Elutharion hen de aarde, die hij voor hen gemaakt had, en hij gaf hen twee penselen om dingen mee te scheppen, en ieder een steen waarin genoeg van zijn kracht was opgeslagen om zich te behoeden tegen de gevaren die mogelijk zouden ontstaan.
Op aarde schiep Eomë de Imladros, prachtige en wijze creaturen. Maar Helior scheen niet zo vaardig in het hanteren van de penseel en uit de kwast ontsproten vreemde levensvormen, zoals Ganten en draken. Frustratie en jaloezie maakten zich van hem meester en in zijn woede begon hij de aarde te verderven. En uit onmacht wenste hij een lichaam, om invloed te hebben op de aarde, want geesten hadden geen grip op haar en hij kon haar enkel aanpassen met zijn penseel. Daarom bouwde hij dit lichaam en bond zich zo onlosmakelijk aan de aarde, waarbij een terugkeer naar Elyrëa niet mogelijk was.
Elutharion beval daarop Eomë om naar de aarde af te dalen en Helior te stoppen in zijn verderfelijke praktijken.


Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde

Hoofdstuk I.
Over Bar-Urúkil

Een zo intens verdriet, zoals de Delgolant van Elryëa nooit eerder gekend hadden, was vanaf toen te lezen op het lieflijke gezicht van Eomë. En allen huilden en smeekten Elutharion, maar zijn Besluit was onherroepelijk. Toen vermande Eomë zich, want zij begreep wat er gedaan moest worden en ook de noodzaak hiervan. Dus nam zij afscheid van de fraaie pleinen en de heerlijke stadstuinen, en van de uitgestrekte boomgaarden en de korenvelden, die wuifden in de zwoele wind, en van de Delgolant zelf. Enkele van hen zou zij in latere tijden op aarde terugzien.
Weldra was het moment van vertrek gekomen. Bij de brede waterput, waar de doorgang naar de aarde was, stond Elan Elutharion op haar te wachten. Hij sprak niet tot haar, maar hij keek niet langer streng. Eenmaal durfde Eomë hem aan te kijken en zij zag een fonkeling in zijn ogen, die haar geruststelde. Toen glimlachte ze, alsof zij wilde zeggen: ‘Het komt goed.’ En Elutharion vertrouwde haar. Tenslotte stapte ze op de rand van de put en dook de onmetelijke diepten in, om de confrontatie met Helior spoedig aan te gaan.
Vanaf dit moment duidde Elutharion haar niet langer als een Delgolad, maar gaf haar de naam ‘Esgolad’. Zij was immers niet langer meer een geest van de stad Ezö, maar was nu haast onlosmakelijk verbonden met de aarde. Ook Helior zou deze naam zijn toegekomen, maar door zichzelf in een lichaam te huizen kon hij onmogelijk nog langer tot de geesten gerekend worden.
De Ene en tevens de Hoogste was echter niet harteloos en hij was erg op Eomë gesteld. En omdat hij zich de ernst van de situatie besefte, stuurde hij kort na Eomës vertrek enkele andere Delgolant achter haar aan, die hij Singolant noemde, en haar beschermelingen waren, en die zich later zouden ontfermen over de onschuldige onder de aardse volkeren.
Eenmaal op aarde neergestreken, haastte Eomë zich naar de Noldür Illúmë, de Witte Gloed. De schitterende Illúmë was een van de meest befaamde bouwwerken der Imladros en tevens de hoogste toren die zij ooit hadden gemetseld. Haar fundamenten waren gebouwd op de pieken van de berg Tollòtha, die tot in de hoogste nevelen reikten. Het bouwsel zelf torende hier nog eens vele honderden voet bovenuit en het schijnt dat de Imladros op het dak van de toren vaag de contouren van de waterput in Elyrëa konden zien.
Dus Eomë beklom de duizenden traptreden van Noldür Illúmë, die haar welwillend naar boven brachten. Het was in het holst van de nacht toen zij op aarde terugkeerde en de Imladros sliepen, zich nog van weinig onheil bewust.
Toen zij eindelijk boven was gekomen, wierp zij eerst een blik omhoog in de hoop Elyrëa te kunnen zien. Maar het duister van de nacht hinderde haar zicht. De wind blies speels door haar gouden haar en maakte gierende geluiden.
Eomë opende haar mond en sprak aldus tot Helior. ‘Helior, echtgenoot van mij, die nu op de Witte Gloed jouw geest zoekt, vertel mij waar je bent. Hij die ons dit alles heeft gegeven is je slecht gezind! Maar wellicht is hij bereid je al je wandaden te vergeven, indien je je oprechte spijt betuigt en je nu aan mij toont en uit de duisternis naar voren treed!’
De wind voerde haar woorden naar alle uithoeken van de aarde en zelfs naar die afgelegen streken waar nog geen levend wezen geweest was. Maar Helior antwoordde haar niet, want niet langer luisterde hij nog naar de naam Helior, die hem gegeven was door Elutharion. Want hij haatte Elutharion, die hem scheen te verafschuwen. Vanaf het moment dat hij een lichaam had, zou hij zichzelf Fangar noemen, wat ‘Heerser’ betekent. Toch weigerden de Imladros hem bij die naam te noemen, want zij beschouwden hem niet als een Heerser. In plaats daarvan noemden zij hem de Antagonist, want er was niemand die zij meer haatten dan hem.
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Zihuatanejo
Gold Member
Gold Member
Berichten: 972
Lid geworden op: 22-09-2010 13:59

Bericht door Zihuatanejo » 23-12-2011 17:00

Titel xD

Wel nice stukje. Genoot ervan.
"At the touch of love, every man becomes a poet."

Robin
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 2438
Lid geworden op: 17-03-2010 22:46

Bericht door Robin » 24-12-2011 12:11

De titel is nice. Van het verhaal zelf krijg ik niet al te veel mee, door een overdaad aan namen. Ook heb ik het gevoel dat je vertelt wat er gebeurt in plaats van het laat zien, maar dat kan aan mij liggen.
This silence was much worse than the one before, and this time no-one started clapping.

Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Bericht door Daniël » 24-12-2011 15:33

Zihuatanejo schreef:Titel xD

Wel nice stukje. Genoot ervan.
Thanx!
Robin schreef:De titel is nice. Van het verhaal zelf krijg ik niet al te veel mee, door een overdaad aan namen. Ook heb ik het gevoel dat je vertelt wat er gebeurt in plaats van het laat zien, maar dat kan aan mij liggen.
Ik begrijp dat het aantal namen inderdaad de nodige aandacht verreist, maar in dit verhaal wordt het aantal namen wel verspreid over meer tekst dan in bijvoorbeeld de Limlichten, dus hoop dat het dan toch te volgen blijft. Niet alle namen die ik noem zijn natuurlijk ook van even veel belang.
Dit verhaal begint vrij formeel en verhalend, waarna het meer gedetailleerder wordt en uiteindelijk ook meer geschreven wordt vanuit het perspectief van een van de personages, in plaats vanuit een alwetende verteller.

Thanx in elk geval voor jullie reacties, ben ik erg blij mee ;)

Volgende stukje:
--------------------

Gedurende lange tijd was het niet duidelijk waar de Antagonist Fangar zich ophield of wat hij van plan was en dat baarde zowel Eomë als de Imladros zorgen.
In die aloude tijden was de aarde nog een grote, mysterieus wereld en kende vele streken, die nog nooit iemand had bezocht. Nabij de berg Tollòtha, waar Eomë voor het eerst op aarde was neergestreken, had zij de eerste Imladros getekend. De Imladros hadden zich vervolgens verspreid over de onmetelijke groene wouden, die de bergen omsloten in hun web van stammen en bladeren. Diep in die wouden hadden zij hun prachtige woonsteden gebouwd, van stralend wit natuursteen, en stichtten er een klein koninkrijk, dat zij Illyriën noemden. En Eomë was er altijd welkom en wanneer zij hen bezocht werden er grootse feesten gevierd, met grandioze vuurwerken, die de nachtelijke hemel fel verlichtten.
Vele duizenden mijlen noordwaarts gingen de vriendelijke loofwouden over in grillige dennenbossen, waar vrijwel altijd laag boven de grond een dikke mist hing. Ook waren er uitgestrekte, grijze rotsformaties en diepe ravijnen. Het was een woeste streek waar de Imladros liever niet kwamen.
Wat er was als men nog verder noordwaarts ging wisten de Imladros niet, maar er gingen verhalen de ronde over eindeloze sneeuwwoestenijen waar voortdurend een kille wind overheen rolde.
Liever maakten de Imladros verre reizen naar het zuiden, waar het warmer was. Daar waren groene dalen en heuvels en vruchtbare laagvlaktes waar honderden rivieren doorheen stroomden. Die streken werden ook wel de Deltalanden genoemd en daar hadden de Imladros enkele kleine nederzettingen. Maar de beschutting van het woud verdiende toch hun voorkeur en daar waren hun grootste woonsteden verrezen.
Van Ganten of Smogë hadden zij wel gehoord van de Imladros die ver in het noorden woonden. Maar de meesten hadden hen nog nooit gezien en vaak werden zij afgedaan als sprookjes om kleine kinderen mee bang te maken.

Met hulp van de Singolant maakte Eomë in die jaren lange reizen om de gehele aarde te verkennen. Zo kwam zij achter de verblijfplaatsen van de Ganten, die in de koude noordelijke streken rondzwierven. En de draken, die zich gevestigd hadden op een klein continent dat geheel omgeven was door zeeën. Op dat continent, dat Wesragïl heette, ‘Ver in het Westen’, waren bergachtige landen gelegen en er waren vuurrode bossen, waar de draken hun eieren legden en zich voortplantten. En het schijnt dat de wind daar zo heet is dat hij je wenkbrauwen schroeit en de Imladros zouden er nauwelijks adem kunnen halen. Ook de wateren in Wesragïl bevatten een zo intense hitte, dat er een grijze damp van omhoog komt. Het was een vreemd, betoverd rijk: het rijk van de draken.
In het begin verlieten de Smogë hun domein nooit maar in latere tijden begonnen zij Wesragïl te verlaten en naar de ijzige streken in het noorden te vliegen, daar waar de Ganten huisden. En uiteindelijk was Wesragïl een verlaten continent, dat enkel nog bezocht werd door draken die er hun eieren wilden leggen. Want dat deden zij alleen in de streken waar zij gevormd waren, in de vuurrode wouden.
Toen op een dag weer een hele vlucht draken hun rijk verlieten om noordwaarts te gaan, hulde Eomë zich in de sluiers van de nevel die boven de zee hangt en achtervolgde hen in het geheim. Zij trokken over onstuimige zeeën met hoge golven met schuimende koppen en over stille zeeën die ver onder haar ijsblauw schenen te zijn, tot zij tenslotte zo ver noordelijk kwamen dat er hoge ijsschotsen in het heldere water dreven en nog noordelijker, waar de zee geheel bevroren was.
De draken leidden haar naar Bar-Urúkil, een afschuwelijke, zwarte burcht, opgericht door de handen der Ganten.
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Robin
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 2438
Lid geworden op: 17-03-2010 22:46

Bericht door Robin » 25-12-2011 11:48

Ah, leuk, een soort verkennend stukje. Eindelijk heb ik een klein beetje een beeld van die wereld. Ik hoop wel dat hierna de actie gaat beginnen.

Verder niets op aan te merken.
This silence was much worse than the one before, and this time no-one started clapping.

Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Bericht door Daniël » 26-12-2011 14:33

Actie:

Bar-Urúkil, wat in de woeste taal van de Ganten ‘Slot van de Gruwelijke Dood’ betekent, was diep in de aarde gebouwd, daar waar zich tussen de zwarte bergen van de streek diepe dalen en ravijnen bevonden. En algauw ontdekte Eomë dat dit de bron van de verderfelijkheid was. Dichte walmen van afgrijselijke stank dreven uit Urúkil naar boven, de wereld in. En allerlei afzichtelijke demonen klommen en fladderden uit die donkere diepten omhoog om de schoonheid van de wereld aan te tasten.
Over de brede weg die naar de gapende poort van Urúkil leidde liepen honderden Ganten met karrenvrachten steenkool. Diep daarbinnen in dat slot des doods werd een intens heet vuur gestookt, vermoedde Eomë. Maar zij wist niet waarom en wat Fangar er precies uitvoerde, behalve het uitbroeden van huiveringwekkende demonen en monsters, waarvan de Imladros zich niet eens hun bestaan zouden kunnen voorstellen.
Eomë stelde zich op in de omliggende bergen en hield de ingang van Urúkil nauwlettend in de gaten, maar zij werd er niet wijzer van. Ze durfde er niet naar binnen te gaan, want Fangar beschikte over evenveel macht als zij en hij zou haar vermomming doorhebben en haar nevels van haar afwerpen zodat zij zichtbaar werd voor hem en zijn duister gebroed.
Op een dag voegde een van de Singolant zich bij haar, die Urúkil op dezelfde manier had gevonden als zij. Zijn naam was Eldüweis en hij was de dapperste onder de Singolant. Zijn moed was zo groot, dat zijn naam heden ten dage nog in vele liederen wordt bezongen. Maar misschien sloeg zijn moed ook wel om in dwaasheid en dat moest hij uiteindelijk bekopen met de bittere dood.
Eldüweis keek naar de donkerte, die achter de grote poort van Urúkil school, en huiverde. Maar zijn trouw aan Eomë overwon zijn angst en hij zei dat hij er naar binnen zou gaan en elk kwaad schepsel zou doden tot hij Fangar zag en dan zou hij hem gevangen nemen en hem meesleuren naar de hoge hemelen, waar Elutharion woonde, die over diens lot zou moeten oordelen.
Daarop probeerde Eomë hem tegen te houden en hem te overtuigen van het gevaar, dat overal binnen de muren van het slot op de loer zou liggen. Maar Eldüweis was al vertrokken, gehuld in nevels, opdat de Ganten en de demonen hem niet zouden zien, en liep over de weg naar de poort van doem.
Zodra hij ook maar één stap op de drempel van Urúkil had gezet, vielen de nevels als bladeren in de herfst van hem af en zijn stralende geestesgedaante was zichtbaar tot in vele mijlen in de omgeving. Ontzetting en schrik maakten zich even meester van de schepsels die in zijn buurt waren en die gelegenheid greep Eldüweis aan om zijn zwaard te trekken en zijn vele vijanden te doden.
Maar al snel herstelden de demonen zich en met de hulp van de Ganten wisten zij Eldüweis na een lang gevecht, waarbij vele demonen en Ganten het leven lieten, te overmeesteren. De dappere Singolad werd geboeid en aan zijn zwarte ketens werd hij diep het slot in getrokken, waar hij uit het scherpe oog van Eomë verdween.
Maar Eomë strekte haar geest naar hem uit, opdat zij toch bij hem was, hoewel niet fysiek, en via een spirituele verbinding, die de geesten van Ezö vaak gebruikten om met elkaar te communiceren, bleef zij met hem in contact. En hij vertelde haar via de verbinding wat hij zag en wat hij hoorde. En hoewel hij geslagen werd met stokken en hete ijzers, bleef hij onverschrokken doorlopen, en tot zij aankwamen in het hart van de burcht viel hij niet.
Diep in de burcht was de lucht verstikkend en gevuld met giftige walmen. Er waren hete smederijen waar kleine, gezette creaturen het ijzer bewerkten en er harnassen, bijlen, schilden en knotsen van maakten. Deze wezens noemden de Ganten ‘Brumgli’, of te wel ‘Norse Lieden’ en het waren de dwergen, die Fangar in een woedende toestand had getekend maar enkele voet kleiner uitvielen dan hij ze zich had voorgesteld. Het scheen dat hij hen verachtte en ook de Ganten en demonen hadden geen hoge pet van hen op want zij bespuwden hen en maakten hen te schande. Ook viel het Eldüweis op dat zij geketend waren en er slecht uitzagen, zoals gevangenen in een smerige kerker, met beroete gezichten en viezige baarden. En zij gingen gekleed in vuile lompen.
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Bericht door Daniël » 29-12-2011 16:48

Algauw werd het Eldüweis en Eomë duidelijk dat Fangar hier, in het diepste geheim, een oorlog voorbereidde op de Imladros, die hij zo verachtte wegens hun perfectie en waar hij zo jaloers op was. De harnassen, bijlen, knotsen en schilden, werden uitgedeeld aan de Ganten, die zich er mee bewapenden en in grote ondergrondse zalen bevochten zij elkaar om geoefende krijgers te worden die grote veldslagen konden winnen.
Angst sloeg hen beiden om het hart want dit hadden zij niet voorzien. Zij kenden de verderfelijkheid waarmee Fangar zich wapende, maar niet dat zijn woede zo intens was dat hij een oorlog zou ontketenen tegen een geheel volk.
Toen de smederijen achter hen lagen, voerden de demonen Eldüweis lange trappen af, die verder de huiveringwekkende duisternis in leidden. Ergens ver beneden hem hoorde hij angstaanjagende brullen van monsters, waarvan hij hun gestalte zich niet kon voorstellen.
Uiteindelijk kwamen zij in een lange, smalle zaal met een laag plafond. Aan de lange muren stonden inktzwarte standbeelden opgesteld van de afgrijselijkste creaturen, sommige groot en machtig, andere klein maar sluw. Achterin de zaal, die door brandende toortsen werd verlicht, stond een zwarte, rijkversierde troon. Aan weerszijden van de troon hadden zich verschillende demonen opgekruld, als honden die voor een brandende haard lagen te slapen.
Maar zodra Eldüweis en zijn bewakers de zaal betraden, openden zij hun rooddoorlopen ogen en hun interesse scheen te zijn gewekt.
Toen pas zagen Eldüweis en Eomë welke duistere gestalte er op de troon zat, groot en machtig, en op zijn schoot lag een hamer, die droop van het bloed.
Vervolgens galmde zijn diepe stem door de zaal; woorden in een huiveringwekkende taal kwamen Eldüweis tegemoet en tot zijn ontsteltenis begreep hij de taal, waarschijnlijk door de toverkracht van Fangar. Hij sprak niet in de taal die Elutharion hen geleerd had, maar in een duistere taal die hij zelf ontworpen moest hebben, want het was ook niet de lompe taal van de Ganten.
Tot dan toe had Eldüweis gedacht dat de demonen enkel konden krijsen en brullen, want zij hadden niet tot hem gesproken zoals de Ganten hadden gedaan. Maar op dat moment antwoordden de demonen die hem bewaakten hun Meester in dezelfde taal, die Fangar gebruikte.
‘Geesten zoals jij, Eldüweis, hebben niets te zoeken hier op aarde en zeker niet in de landen die van mij zijn. Vertel op, vrind van de ‘Hoogste’,’ waarbij hij Elutharions titel spottend uitsprak, ‘wat doe je hier in het hol van de leeuw?’
En Eldüweis antwoordde: ‘Ik kom namens de Ene en tevens de Hoogste, Elan Elutharion die over de hoge hemelen heerst.’
‘Zijn naam zal hier niet uitgesproken worden, jij dwaas!’ brulde Fangar woedend, en hij stond op van zijn troon en knipte met zijn vingers.
De demonen sloegen Eldüweis tegen de grond en trapten en sloegen hem met hun scherpe klauwen.
Vervolgens hief Fangar zijn hand en de schepsels stopten ermee.
‘Het was dom van je om hier te komen, jij geest. Eenieder die op aarde neerstrijkt is een vreemdeling, die niet welkom is, totdat hij zich de gewoontes heeft aangemeten die hier gebruikelijk zijn.’ Met langzame tred liep Fangar richting Eldüweis.
De demonen bij zijn troon kropen zacht hijgend achter hem aan.
‘Een van die gewoontes,’ vervolgde Fangar grijnzend, ‘is het hebben van een lichaam. Daarom zal ik je een lichaam aanmeten, Eldüweis, dan kun je je hier tenminste thuis voelen.’
Eldüweis verstijfde. Tot dan toe had het schoppen en treiteren van de demonen hem geen pijn gedaan. Hij was immers een geest en de aarde had geen grip op de geesten van de hemelen. Maar nu wist hij niet precies wat hem te wachten stond en of hij in een lichaam ooit nog wel kon terugkeren naar Ezö.
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Bericht door Daniël » 08-01-2012 15:08

Fangar trok zijn penseel Baradil, die aan zijn gordel hing, en zwaaide er mee in de lucht. Zwarte strepen ontschoten uit de punt van de kwast en baanden zich een weg door de zwak verlichte ruimte. In de lucht troffen ze elkaar en vormden een levenloos lichaam. Toen het af was viel het met een dof geluid op de grond neer, met het gezicht naar beneden gericht. Het was niets meer dan een lelijk gevormde klomp vlees, zoals ook Fangars eigen lichaam eruit moest zien, verborgen onder zijn harnas.
Toen strekte Fangar zijn hand naar Eldüweis uit en trok hem als het ware naar het lichaam toe. Eldüweis probeerde zich gillend te verzetten, maar het had geen zin want Fangar, die de kracht van de steen Relegost genoot, was te sterk voor hem.
Toen Eldüweis boven de klomp vlees hing, hurkte Fangar zich en draaide het hoofd van het lichaam om zodat de Singolad tot zijn afgrijzen zag dat het hoofd helemaal geen gezicht had, behalve een gapend gat, op de plek waar normaal de mond zou zitten.
Tenslotte duwde Fangar Eldüweis door het gat het lichaam in, maakte het gat vervolgens dicht en trad enige passen naar achter. De demonen kirden geamuseerd.
Alsof het duizelig was, stond Eldüweis op, nu gehuisd in het lichaam dat Fangar voor hem gevormd had. Hij kon niet horen, zien, praten of ruiken, want hij had geen oren, ogen, mond of neus. Angstig dook hij in elkaar.
Toen hief Fangar zijn gigantische hamer en liet hem met een bulderende lach op Eldüweis neerkomen. Die viel stuiptrekkend voorover op de grond.
‘Wacht, ik zal je een mond geven zodat je me kan smeken om je snel te doden, maar alleen omdat dat mij genoegen doet,’ zei Fangar en hij maakte een mond in het hoofd.
‘Ik vervloek je, Helior, ik vervloek je! Ik hoop dat Elutharion je vindt en dat hij je lichaam breekt! En dat hij je geest wist, alsof je nooit hebt bestaan!’ riep Eldüweis uit, maar hij kon zijn eigen in angst gedrenkte stem niet horen.
Daarop sloeg Fangar hem opnieuw met zijn hamer en nog eens en nog eens, tot zijn woede verdween en hij tevreden zitting nam op zijn troon.
Het bebloede lichaam van Eldüweis voor hem op de grond was niet meer dan een zielig hoopje leven en de demonen lachten hatelijk om zijn gekreun.
‘Nu voel je eindelijk hoe ik me voel, toen ik me opsloot in dit lichaam,’ zei Fangar. ‘Het doet pijn, maar het hoort bij de aardsheid van dit bestaan. Dat het je niet aanstaat had je eerder moeten bedenken. Dan had je je maar niet moeten bemoeien met mijn aardse aangelegenheden.’
‘Vervloekt ben je, Helior, vervloekt!’ zei Eldüweis opnieuw.
Toen knipte Fangar weer met zijn vingers, wat voor de demonen rondom hem een signaal was om zich op de gebroken Eldüweis te storten en hem op te vreten, als hongerige wolven die een schaap verscheurden.
En Eldüweis schreeuwde, tot zijn stem bleef steken in zijn keel en hij zijn laatste adem uitblies. Toen stond Fangar op van zijn troon, hief zijn hamer en met een oorverdovende klap verbrijzelde hij Eldüweis’ geest.
Doodsbang trok Eomë zich terug en maakte zich los van Eldüweis, net voor Fangar hem vernietigde. Tranen biggelden over haar wangen, toen ze in plaats van de donkere troonzaal weer de zwarte bergen om haar heen zag, en ze kon niet geloven dat dit monster het wezen was dat ze ooit kende als haar echtgenoot en van wie ze hield en vele kinderen had gekregen. Nu wenste ze niets anders dan hem te doden en zijn geest te verbrijzelen zoals hij Eldüweis’ geest had vernietigd. Tegelijkertijd besefte ze hoe groot de macht van Relegost en Ereond was, dat zij zelfs het bestaan van onsterfelijke geesten met een hamerslag konden beëindigen.

-----

Einde van dit hoofdstuk.
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Bericht door Daniël » 13-01-2012 15:48

Afbeelding

Coming soon ;)!
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Daniël
Platinum Member
Platinum Member
Berichten: 3711
Lid geworden op: 21-02-2010 23:08

Bericht door Daniël » 03-02-2012 20:32

Hopelijk zijn jullie weer bij! Ook gewoon eerlijk zeggen als je het te saai vindt om te lezen of zo. Tijd voor het tweede hoofdstuk:

Hoofdstuk II.
Over de Elfen in de Bleke Landen

En juist toen zij nog meer tranen op de aarde wilde laten neervallen, om de dood van de dappere Eldüweis te betreuren, werd de schone Esgolad zich bewust van de aanwezigheid van een andere geest, die met zijn bewustzijn tegen de hare leunde en contact maakte. In een opwelling van hoop meende zij dat dit Eldüweis was, maar algauw ebde haar hoop weg en veranderde in vrees. Want zij herkende deze geest als haar man Helior, ondanks de schaduw die in de loop der eeuwen over hem was gevallen en zijn veranderde identiteit die hij als Fangar had gecreëerd.
Op het moment dat Fangar de geest van Eldüweis had aangeraakt om hem in het door hem vervaardigde lichaam te sleuren, merkte de duistere Antagonist onmiddellijk dat een andere geest aan die van Eldüweis was gekoppeld en in zijn waakzaamheid sloeg hij ook zijn klauwen om deze geest, om te achterhalen wie deze was. En zoals Eomë in een oogwenk haar vroegere echtgenoot herkende, zo wist ook Fangar bij het eerste contact dat het Eomë was.
Waarom treed je niet nader, vrouwe? Buiten waaien mijn woeste stormen door de bergen, maar binnen is het warm want daar laait een heet vuur. Zo galmde de diepe stem van het monster door haar hoofd en ze rilde van afschuw.
Het is nog niet te laat, Helior. Kom naar de berg Tollòtha, ga af op het witte licht van de Noldür Illúmë, en ik zal je terugbrengen naar Elyrëa, waar Elan over je daden zal oordelen. Zijn barmhartigheid is groot, misschien is hij genadig en schenkt hij je vergiffenis.
Toen rukte Eomë zich los uit de greep van Fangars machtige geest, spreidde haar armen en liet zich optillen door de winden die Fangar lang geleden geschilderd had met Baradil. Zij wilde niets liever dan ver weg gaan van deze walgelijke plaats, maar terwijl zij door de blauwe hemelen vloog keek zij dikwijls achterom en omlaag naar de contouren van het grillige land, opdat ze de exacte ligging van de veste Urúkil niet zou vergeten.
Lang vloog zij zo over de talloze landen van Erda, door mist en torenhoge wolkenpartijen over witte landen en door een ijsblauw gekleurde hemel over eindeloze toendra’s. Tot zij uiteindelijk neerstreek in een donker woud van dennen en pijbomen en grijze rotsformaties, waarin vele holen waren gelegen van wolven en beren. En Eomë dacht er veilig te zijn voor het kwade gebroed van Fangar en zij meende dat zij uit zijn boze oog ontvlucht was.
Doch, toen vulde de hemel zich met het gekrijs van honderden inktzwarte kraaien en deze vogels landden toen, druk klapperend met hun donzige vleugels, op de oude takken van de naaldbomen en allemaal schenen ze haar aan te kijken met hun donker gekleurde ogen. En Eomë verwonderde zich over deze ontvangst en probeerde haar geest uit te strekken naar de kraaien, om met hen te praten en hen te informeren over de duistere vorst die in het noorden van de wereld zetelde. Maar zodra zij de kleine geesten van de kraaien aanraakte, stormde een chaos van emoties, vooral razende woede en verdriet, op haar ziel af en geschrokken deinsde zij terug. Toen begonnen de kraaien intimiderend met hun vleugels te slaan en opnieuw verhieven zij hun door Eomë gegeven stemmen.
Opnieuw bekroop haar een gevoel van angst, want haar onbegrip had inmiddels plaats gemaakt voor het besef van de bittere waarheid. Met de macht van Elutharion, opgeslagen in de steen Relegost, had Fangar de kraaien betoverd en hen tot zijn dienaren gemaakt.
Wederom maakte Eomë aanstalten om te vluchten voor de toverkracht van Fangar en zij verhief zich in de wolken en daalde daarna neer op een hoge rotspiek. En de zwerm achtervolgde haar en bleef boven de rots in een zwarte wolk recht boven haar hangen, maar zij maakten geen aanstalten om haar te doden of te verwonden. Zij moesten Fangars spionnen zijn.
Hoe de Wereld Scheurde en Wat Erna Gebeurde Verhalen uit de oudste tijden

Plaats reactie